Elektrische deelauto Uden

Europese richtlijn schone voertuigen: tips voor gemeenten

In mei 2019 is de Europese Richtlijn schone en energie-efficiente voertuigen (Clean vehicles directive) van kracht geworden. Decentrale overheden krijgen een verplichte minimale norm voor de aanbesteding van hun dienstvoertuigen opgelegd. Hierdoor beoogt de Europese Unie dat het aandeel schone voertuigen toeneemt en de Europese transportsector een gegarandeerde markt voor innovaties krijgt. De richtlijn geeft Nederlandse gemeenten en hun samenwerkingsverbanden de kans om via aanbestedingen aan te sturen op een groter gebruik van schone voertuigen.

Waar gaat de richtlijn eigenlijk over?

De Europese richtlijn schone voertuigen is van toepassing op alle relevante aanbestedingstrajecten door overheden, die onder de Europese regels voor aanbestedingen vallen. De daar geldende monetaire grenzen zijn ook toepasselijk op de toepassing van de Richtlijn schone voertuigen.   Alle gebruikstypen – dienstgebruik, bezorging, reinigingsdiensten, personenvervoer – en eigendomsverhoudingen vallen onder de reikwijdte van de richtlijn. Specifiek ontworpen voertuigen en functionele voertuigen, bijvoorbeeld voor wegenonderhoud en bosbouw, vallen niet onder de richtlijn. De lidstaat kan specifieke categorieën bij wet uitzonderen.

Welke minimale eisen stelt de richtlijn?

Voor Nederland geldt dat er tot eind 2025 tenminste 38,5% schone auto’s en bestelbussen moeten worden aanbesteed. Onder deze groep vallen zeer schone hybride voertuigen met een maximale uitstoot van 50 gram CO2 per kilometer. Na 2025 kunnen er alleen nog 0-emissievoertuigen worden aanbesteed om aan de norm te voldoen.

Voor vrachtwagens gelden andere percentages: voor de zware voertuigen stelt de richtlijn dat deze mogen meetellen als schone voertuigen, wanneer zij op rijden op alternatieve – niet-fossiele – brandstoffen (conform de definitie in Europese richtlijn Infrastructuur voor Alternatieve Brandstoffen, AFID 2014/94/EU). Hieronder vallen o.a. biobrandstoffen, gas en ook elektriciteit en waterstof. Voertuigen op biobrandstoffen worden alleen als schoon aangemerkt wanneer zij op 100% biobrandstoffen rijden.
De minimumpercentages voor de aanschaf van schone zware voertuigen zijn 10% (eind 2025) en 15% voor de periode 2026-2030.

Voor bussen geldt een minimumpercentage van 45%, tot eind 2025 en een minimumpercentage van 65% van 2026-2020, voor de helft ingevuld met 0-emissievoertuigen en voor de andere helft met voertuigen die rijden op alternatieve brandstoffen. Nederland ligt op schema om dit doel te halen via het Bestuursakkoord zero emissie busvervoer, waarin decentrale aanbestedende overheden verplichtingen opleggen aan concessiehouders. Deze ambitie wordt sneller dan beoogd gerealiseerd.

Hoe kunnen gemeenten aan de verplichtingen van de richtlijn voldoen?

De Europese richtlijnen gelden ook voor Nederlandse gemeenten. Inkooptrajecten rondom doelgroepenvervoer kunnen gebruikt worden om duurzame voertuigen uit te vragen. Het GNMI brengt partijen samen via de Coalition of the Willing Zero emissie doelgroepenvervoer om de introductie van schone en geschikte voertuigen te versnellen. Via regionale samenwerkingsverbanden, bijvoorbeeld rond de inzameling en verwerking van afval, kunnen inkooptrajecten voor voertuigen benut worden om schone voertuigen uit te vragen. Gemeenten kunnen ook als aandeelhouder van overheidsbedrijven aansturen op het nemen van maatschappelijke verantwoordelijkheid door het kopen of leasen van schone voertuigen af te dwingen. Het PianoO-netwerk heeft een leergang duurzaam aanbesteden, waarin ook aandacht is voor de inkoop van schone voertuigen. Belangrijke aandachtspunten zijn dat de terugverdientijd voor de exploitant van het voertuig realistisch moet zijn en dat er voldoende infrastructuur voor opladen of tanken van alternatieve brandstoffen beschikbaar komt. Deze aandachtspunten komen o.a. terug in de uitrol van het Nationaal programma laadinfrastructuur.

Coalition of the Willing Zero emissie doelgroepenvervoer groeit verder en zoekt naar oplossingen duurzaam vervoer

Op 23 mei kwam de Coalition of the Willing Zero emissie doelgroepenvervoer bijeen. De coalitie werkt aan het bereiken van een volledig 0-emissie doelgroepenvervoer in 2025 en bestaat uit een brede groep opdrachtgevers, vervoerders en voertuigleveranciers. Het GNMI faciliteert de coalitie in opdracht van de Rijksoverheid en brengt partijen bij elkaar in het zoeken naar oplossingen en kennisdeling.

Coalition of the willing groeit door

De Coalitie telt momenteel 90 deelnemers, waaronder 73 gemeenten. Dit is een verdubbeling sinds de ondertekening van het Bestuursakkoord en Convenant Zero emissie Doelgroepenvervoer. 

Stimuleren van inzet 0-emissie voertuigen via inkooptrajecten

Gemeenten en regionale samenwerkingsverbanden in het sociaal domein zijn verantwoordelijk voor het verstrekken van vervoersvoorzieningen aan geïndiceerde inwoners. In het algemeen worden diverse vervoersstromen gebundeld in één systeem. Daarbij valt op dat aanbestedende overheden steeds meer inzetten op de inkoop van 0-emissie doelgroepenvervoer. De Rijksoverheid ontwikkelt een leergang duurzaam inkopen, waaronder vervoer, om gemeenten in brede zin op weg te helpen met duurzaam inkopen en aanbesteden. Er komen concrete instrumenten beschikbaar, zoals een tool om de integrale kosten (total cost of ownership) af te wegen en een processchema om gemeenten te informeren over de verschillende stappen om te komen tot de uitvraag van 0-emissie doelgroepenvervoer. Rijkswaterstaat, het ministerie van I&W en het GNMI werken aan een monitor om de voortgang van de uitrol van 0-emissie doelgroepenvervoer in kaart te brengen. 

Toename 0-emissie doelgroepenvervoer vraagt om wegnemen knelpunten financiering en operationaliteit

De ambitie voor volledig 0-emissie doelgroepenvervoer vraagt om de beschikbaarheid van geschikte en betaalbare voertuigen en financiering. Binnen de Coalition of the Willing lopen er meerdere acties om hierop grip te krijgen. Vanuit de Rijksoverheid biedt de brandstofvisie een beleidsmatige stimulans voor voertuigaanbieders. Er komt ook een overzicht van beschikbare subsidies beschikbaar. Het GNMI onderzoekt de mogelijkheden voor de financiering van voertuigen. In algemene zin valt op dat er beperkt geschikte 0-emissievoertuigen met rolstoellift beschikbaar zijn en dat vervoerders vooral behoefte hebben aan sober uitgevoerd materieel. Naast de beschikbaarheid van financiering en voertuigen speelt ook de looptijd van aanbestedingen een rol: de terugverdientijd en exploitatielasten zijn afhankelijk van de contractduur. Vanuit budgettaire sturing kiezen veel aanbestedende overheden voor relatief korte contracten, maar dat staat op gespannen voet met een haalbare exploitatie voor de vervoerder. In deze bijeenkomst zijn ook enkele knelpunten besproken, zoals de beschikbaarheid van laadinfrastructuur en toegang tot centrumgebieden met beperkte toegangsregimes voor voertuigen. Deze knelpunten worden verder uitgewerkt.

Gastheer Tribus gaf een rondleiding door de hal waarin voertuigen worden omgebouwd voor het doelgroepenvervoer, waaronder de elektrische rolstoelbus met een gewicht lager dan 3500 kilo en een modulair opgebouwde OV-bus. 

Meer informatie over de Coalition of the Willing Zero emissie Doelgroepenvervoer is te vinden op www.zeroemissiedoelgroepenvervoer.nl.

 

 

 

GNMI Contactgroep OV over landelijke MaaS-pilots, zero emissie doelgroepenvervoer en evaluatie marktwerking in het openbaar vervoer

De contactgroep OV kwam op 14 mei bijeen in Leeuwarden. De aanwezige gemeenten werden door het ministerie van I&W bijgepraat over de zeven pilots met Mobility-as-a-Service-vervoersdiensten, de uitvoering van het bestuursakkoord en convenant Zero emissie doelgroepenvervoer en de inzet bij de aankomende evaluaties over de marktwerking in het openbaar vervoer en de hoofdrailconcessie van de NS.

MaaS-pilots 

In Nederland kunnen MaaS-concepten een bijdrage leveren aan de beantwoording van verschillende mobiliteitsvraagstukken. Bijvoorbeeld in steden om het gebruik van infrastructuur te optimaliseren, in het landelijk gebied voor het verzorgen van een goed basisaanbod van bereikbaarheid.

Het Ministerie van I&W wil in een zevental pilots gaan kijken hoe Mobility-as-a-Service-diensten zich kunnen ontwikkelen. Op basis van specifieke uitdagingen – de bereikbaarheid van stedelijke ontwikkelgebieden, grensoverschrijdend vervoer en sociale bereikbaarheid – worden deze pilots in de markt gezet. Inschrijvers kunnen dan een aanbod rondom het plannen, boeken, reizen en betalen via een digitaal platform aanbieden. De pilots worden via een raamovereenkomst aanbesteed. Hiervoor is veel interesse onder een brede groep inschrijvers, die ook afkomstig zijn vanuit andere disciplines dan mobiliteit.

Naast het creëren van een gelijk speelveld en het voorkomen van monopolievorming is de omgang met data een belangrijk aandachtspunt voor de Rijksoverheid. Binnen de zeven pilots worden aanbieders verplicht om data te delen zodat de overheid inzicht krijgt in het functioneren van de dienstverlening.  Ook zorgt het ministerie voor een open API, zodat de informatie over het aanbod, de tarieven en het gebruik van MaaS-systemen uniform wordt weergegeven en verwerkt. Voor marktpartijen is deze ontwikkeling ook gunstig: het bouwen van gesloten systemen kost veel geld en de investeringskosten kunnen alleen worden terugverdiend als er voldoende klanten zijn dankzij een dominante marktpositie.

De aanwezige gemeenten gaven aan dat de omgang met data en het verdelen van schaarse ruimte nog een worsteling is. Veel gemeenten worden geconfronteerd met veel initiatiefnemers, maar vervolgens roept dat wel vragen op over hoe een gemeente voorwaarden kan stellen aan het delen van data en het verlenen van ruimtelijke schaarste onder de aanbieders. Wildgroei, zoals bij het lanceren van deelfietssystemen, moet worden voorkomen.  Het ministerie van I&W gaf aan dat beide vraagstukken aandacht krijgen. Ook de vraag naar betaalbaarheid voor een brede groep gebruikers speelde een rol tijdens de discussie: soms worden MaaS-systemen gepropageerd vanuit kostenbesparende motieven voor het doelgroepenvervoer en de onderkant van het reguliere openbaar vervoer. Dat leidt vaak tot hogere verplaatsingskosten en het opwerpen van een digitale drempel voor de gebruikers. Aan de andere kant zijn MaaS-systemen vanwege de exploitatie ook gebaat bij een grote gebruiksgroep.

Zero emissie doelgroepenvervoer

In 2018 hebben Rijksoverheid, gemeenten, vervoerders en voertuigleveranciers de ambitie voor een volledig uitstootvrij doelgroepenvervoer in 2025 vastgelegd. Inmiddels telt deze Coalition-of-the-Willing ruim 90 partijen, waaronder 73 gemeenten. Het GNMI voert in opdracht van de Rijksoverheid het secretariaat uit en zorgt voor het verder ontwikkelen van deze coalitie.

Om te komen tot een volledige 0-emissie in het doelgroepenvervoer moeten er nog enkele knelpunten worden weggenomen. Voertuigfabrikanten bouwen een steeds breder palet aan 0-emissievoertuigen en de batterijkwaliteit neemt te, maar de bestaande voertuigmodellen zijn niet of alleen tegen hogere kosten geschikt te maken voor doelgroepenvervoer. Daarnaast is de beschikbaarheid van laadinfrastructuur een reden van zorg, nu de elektriciteitsnetwerken in veel regio’s aan hun maximale capaciteit zitten. Dit is binnen de aankomende Nationale Agenda Laadinfrastructuur een prioriteit en het GNMI gaat aan de slag met het nadenken over een optimale inzet van laadinfrastructuur.

Vervoerders geven aan dat de relatief korte contracteringstermijnen op gespannen voet staan met de financierbaarheid van een volledige nul-emissievloot. Het GNMI onderzoekt financieringsmogelijkheden om deze problematiek het hoofd te bieden. Gemeenten zien daarentegen de kosten voor het sociaal domein stijgen en zoeken naar mogelijkheden om alle uitgaven beheersbaar te houden.

Evaluatie marktwerking in het openbaar vervoer en spoorordening

De staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat is bezig met een aantal onderzoeken naar de marktwerking in het openbaar vervoer en de ordening van het spoor. Het GNMI speelt een rol in enkele onderzoeken als schakel met de lokale overheden. Gemeenten en de spoorsector komen elkaar tegen bij ruimtelijke vraagstukken rondom het station, maar ook bij werkzaamheden aan het spoor of bij de bouw van een tunnel en natuurlijk bij de afstemming tussen het lokale mobiliteitsbeleid en de nationale bereikbaarheidsopgaven. Het GNMI gaat met de komende tijd met gemeenten en de Rijksoverheid om tafel welke punten daarbij specifiek naar boven komen in het kader van het onderzoek naar de marktwerking.