Samen werken aan goed openbaar vervoer: drie voorstellen voor afstemming tussen gemeenten en vervoersautoriteiten

Het GNMI roept de provincies op om samen met gemeenten te werken aan de verbetering van het openbaar vervoer. Provincies en gemeenten hebben elkaar op dit vlak veel te bieden, maar weten elkaar niet altijd goed te vinden.
Goed openbaar vervoer levert een bijdrage aan de gemeentelijke opgaven binnen het sociaal domein en het zorgen voor een leefbare leefomgeving. Bovendien zijn de Nederlandse gemeenten de grootste wegbeheerder.
Er zijn dus goede redenen om de samenwerking te versterken. Daarom hebben de nieuwgekozen Provinciale Statenleden een informatiesheet met een aantal suggesties vanuit het ambtelijke gemeentelijke netwerk ontvangen. 

De provincies hebben de komende jaren veel te doen in het openbaar vervoer. In stedelijke omgevingen neemt de vraag naar goed OV toe, terwijl in het landelijk gebied en aan de rand van steden de vraag speelt onder welke voorwaarden een goed basisaanbod van collectief vervoer kan worden geregeld. Vanuit het provinciale ruimtelijke beleid is er tegenwoordig ook steeds meer aandacht voor de samenhang met bereikbaarheidsvraagstukken en de relatie tussen openbaar vervoer en een goede en schone leefomgeving. Toch verloopt de samenwerking niet altijd even soepel: gemeenten en provincies weten elkaar niet altijd even goed te vinden.
Daarom doet het GNMI een aantal praktische aanbevelingen:

  • Voor beide overheidslagen geldt dat de integratie van openbaar vervoer en doelgroepenvervoer winst oplevert. Gemeenten worden de komende jaren geconfronteerd met een toenemende vraag naar doelgroepenvervoer, vooral vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning, en provincies willen graag een rendabeler openbaar vervoersnetwerk ontwikkelen. Beleidsmatige en bestuurlijke afstemming kan beide uitgangspunten verenigen ;
  • Het zorgen voor een beheersbare klimaatverandering vraagt om investeringen in laadinfrastructuur. De huidige ontwikkelingen leiden ertoe dat er vooral op sectoraal niveau wordt gekeken naar laadinfrastructuur, terwijl de beschikbare ruimte en budgetten doelmatiger kunnen worden ingezet door laadinfrastructuur meervoudig in te zetten voor zowel het openbaar vervoer als het doelgroepenvervoer ;
  • Een goede afstemming tussen provinciaal ruimtelijk beleid en gemeentelijk wegbeheer kwaliteitswinst op. Kleine investeringen in doorstromingsmaatregelen en het afstemmen van OV-netwerkontwikkeling op het gemeentelijke wegbeheer pakken beter uit voor de collectieve portemonnee en de reiziger. Uiteraard geldt dit ook andersom: de afstemming tussen gemeentelijk ruimtelijk beleid en de provinciale aansturing van het OV-aanbod verdient ook aandacht. Daarnaast wordt de hele vervoersketen belangrijker: de positie van de fiets en voetganger is ondergewaardeerd in het OV-beleid. In enkele regio’s wordt voortvarend gewerkt aan de ontwikkeling van goede knooppunten tussen modaliteiten, zodat de reiziger op weg kan gaan met een optimaal aanbod. De ontwikkeling en het beheer van ketenvoorzieningen vraagt om het maken van goede beheersafspraken en het delen van investeringen.

De factsheet met tips voor het provinciale OV-beleid staat op de website van het GNMI en is toegezonden aan de 12 Provinciale Staten.

 

Elektrische deelauto Uden

Europese richtlijn schone voertuigen: tips voor gemeenten

In mei 2019 is de Europese Richtlijn schone en energie-efficiente voertuigen (Clean vehicles directive) van kracht geworden. Decentrale overheden krijgen een verplichte minimale norm voor de aanbesteding van hun dienstvoertuigen opgelegd. Hierdoor beoogt de Europese Unie dat het aandeel schone voertuigen toeneemt en de Europese transportsector een gegarandeerde markt voor innovaties krijgt. De richtlijn geeft Nederlandse gemeenten en hun samenwerkingsverbanden de kans om via aanbestedingen aan te sturen op een groter gebruik van schone voertuigen.

Waar gaat de richtlijn eigenlijk over?

De Europese richtlijn schone voertuigen is van toepassing op alle relevante aanbestedingstrajecten door overheden, die onder de Europese regels voor aanbestedingen vallen. De daar geldende monetaire grenzen zijn ook toepasselijk op de toepassing van de Richtlijn schone voertuigen.   Alle gebruikstypen – dienstgebruik, bezorging, reinigingsdiensten, personenvervoer – en eigendomsverhoudingen vallen onder de reikwijdte van de richtlijn. Specifiek ontworpen voertuigen en functionele voertuigen, bijvoorbeeld voor wegenonderhoud en bosbouw, vallen niet onder de richtlijn. De lidstaat kan specifieke categorieën bij wet uitzonderen.

Welke minimale eisen stelt de richtlijn?

Voor Nederland geldt dat er tot eind 2025 tenminste 38,5% schone auto’s en bestelbussen moeten worden aanbesteed. Onder deze groep vallen zeer schone hybride voertuigen met een maximale uitstoot van 50 gram CO2 per kilometer. Na 2025 kunnen er alleen nog 0-emissievoertuigen worden aanbesteed om aan de norm te voldoen.

Voor vrachtwagens gelden andere percentages: voor de zware voertuigen stelt de richtlijn dat deze mogen meetellen als schone voertuigen, wanneer zij op rijden op alternatieve – niet-fossiele – brandstoffen (conform de definitie in Europese richtlijn Infrastructuur voor Alternatieve Brandstoffen, AFID 2014/94/EU). Hieronder vallen o.a. biobrandstoffen, gas en ook elektriciteit en waterstof. Voertuigen op biobrandstoffen worden alleen als schoon aangemerkt wanneer zij op 100% biobrandstoffen rijden.
De minimumpercentages voor de aanschaf van schone zware voertuigen zijn 10% (eind 2025) en 15% voor de periode 2026-2030.

Voor bussen geldt een minimumpercentage van 45%, tot eind 2025 en een minimumpercentage van 65% van 2026-2020, voor de helft ingevuld met 0-emissievoertuigen en voor de andere helft met voertuigen die rijden op alternatieve brandstoffen. Nederland ligt op schema om dit doel te halen via het Bestuursakkoord zero emissie busvervoer, waarin decentrale aanbestedende overheden verplichtingen opleggen aan concessiehouders. Deze ambitie wordt sneller dan beoogd gerealiseerd.

Hoe kunnen gemeenten aan de verplichtingen van de richtlijn voldoen?

De Europese richtlijnen gelden ook voor Nederlandse gemeenten. Inkooptrajecten rondom doelgroepenvervoer kunnen gebruikt worden om duurzame voertuigen uit te vragen. Het GNMI brengt partijen samen via de Coalition of the Willing Zero emissie doelgroepenvervoer om de introductie van schone en geschikte voertuigen te versnellen. Via regionale samenwerkingsverbanden, bijvoorbeeld rond de inzameling en verwerking van afval, kunnen inkooptrajecten voor voertuigen benut worden om schone voertuigen uit te vragen. Gemeenten kunnen ook als aandeelhouder van overheidsbedrijven aansturen op het nemen van maatschappelijke verantwoordelijkheid door het kopen of leasen van schone voertuigen af te dwingen. Het PianoO-netwerk heeft een leergang duurzaam aanbesteden, waarin ook aandacht is voor de inkoop van schone voertuigen. Belangrijke aandachtspunten zijn dat de terugverdientijd voor de exploitant van het voertuig realistisch moet zijn en dat er voldoende infrastructuur voor opladen of tanken van alternatieve brandstoffen beschikbaar komt. Deze aandachtspunten komen o.a. terug in de uitrol van het Nationaal programma laadinfrastructuur.

Betrek gemeenten bij ontwikkeling en aansturing van collectief en integraal vervoersaanbod

Recent heeft de Rijksoverheid haar visie op de ontwikkeling van het openbaar vervoer gegeven. De groeiende vraag naar mobiliteit moet onder andere door de verdere verbetering van collectieve vervoerssystemen worden opgevangen. De reiziger maakt flexibele keuzes en alle onderdelen van de verplaatsing sluiten naadloos op elkaar aan. Technologische ontwikkelingen, de veranderende vraag naar mobiliteit en ruimtelijke druk zullen het aanbod en de verschijningsvormen van collectieve vervoersdiensten gaan veranderen. De VOC heeft vanuit gemeentelijk perspectief naar het nieuwe Rijksbeleid op het openbaar vervoer gekeken en doet een aantal concrete aanbevelingen voor de ontwikkeling van een integraal collectief vervoersaanbod met een betere positie voor gemeenten.

Vergroot de gemeentelijke rol in de aansturing en ontwikkeling van het collectieve vervoersaanbod

In het huidige stelsel hebben veel gemeenten alleen een rechtstreekse rol als wegbeheerder.
Daarnaast zijn gemeenten aan zet bij ruimtelijke ontwikkelingen, het waarborgen van de veiligheid en milieuvraagstukken die samenhangen met het openbaar vervoer, zoals trillingen en uitstoot van schadelijke stoffen.
De VOC pleit voor een grotere rol van gemeenten in de aansturing van het openbaar vervoer als één van de onderdelen van het gemeentelijke mobiliteitsbeleid. Openbaar vervoer levert immers een bijdrage aan de bereikbaarheid, leefbaarheid en economische kracht van leefgemeenschappen. In het sociale domein, vooral rondom de WMO en de jeugdzorg, is het integraal oppakken van vervoersvragen van inwoners via het openbaar vervoer al een gewoonte aan het worden. Die lijn moet ook worden doorgetrokken in de sturing op het OV-aanbod, het zorgen voor een naadloze verplaatsing en het financieren van collectieve vervoersvoorzieningen. De ontwikkeling van goede vervoersdiensten vraagt om een andere omgang met budgetten: zonder tussenschotten en met mogelijkheden om via het lokale belastinggebied ontwikkel- en exploitatielasten te financieren.

Denk in gelaagde netwerken met een slim vervoersaanbod 

Het Nederlandse openbaar vervoer moet de omslag maken van versnippering naar een gelaagd en samenhangend aanbod.
Het uitgangspunt is dat de reiziger keuzes maakt en dat collectieve vervoersdiensten naadloos op elkaar aansluiten. Daarbij spelen de fiets, deelsystemen en vervoer over water ook een rol.
De basis van een slim en samenhangend netwerk is de trein, met een goede verdeling tussen snelle langeafstandsverbindingen (de Intercity), een goed regionaal netwerk via Sneltreinen en het verbinden van voorsteden en middelgrote steden met de grote knooppunten via de Sprinter. Daardoor worden woon- en werklocaties beter met elkaar verbonden en neemt het concurrentievoordeel tegenover de auto toe: juist op reisafstanden tot 30 kilometer kan een dergelijke netwerkopbouw leiden tot reistijdwinst.
De bus en andere vormen van collectief vervoer zorgen voor de fijnmazige ontsluiting en verzorgen het vervoersaanbod voor specifieke doelgroepen.
De exploitatie van collectieve vervoersdiensten vraagt uiteraard om voldoende budget.
In veel steden is er letterlijk geen ruimte meer voor infrastructuur maar is de exploitatie van een slim en schoon vervoersaanbod cruciaal. In krimpgebieden is het een opgave om weinig reizigersvraag in het reguliere OV-aanbod te combineren met sociale bereikbaarheid. Qua budgettering moet er rekening worden gehouden met deze verschillende schaalniveau’s en hun onderscheiden problematiek.
Betaalbaarheid is ook voor de reiziger belangrijk: naast begrijpelijke voorwaarden en tarieven is het cruciaal dat collectieve vervoersvoorzieningen voor een grote groep gebruikers betaalbaar zijn.

Pas het collectieve vervoer aan op grensoverschrijdende mobiliteit

In veel grensgebieden is het openbaar vervoer ondermaats. Automobilisten merken nauwelijks iets van een grenspassage, maar OV-reizigers worden geconfronteerd met verschillende tarieven en lange reistijden.
In de grensregio’s neemt het aantal grensoverschrijdende verplaatsingen toe maar loopt het openbaar vervoer achterop. Het stimuleren van een goed OV-aanbod bevordert het wederzijdse contact en maakt het makkelijker om te wonen, te werken of om onderwijs te volgen over de grens.

Knooppuntontwikkeling: kijk naar herordening van het eigendom en beheer 

De eigendomsverhoudingen en beheersafspraken rondom treinstations zijn vaak complex door het verleden en soms ook door overeenkomsten tussen gemeenten en spoorpartijen.
Het is daardoor moeilijk om te sturen op de integrale ontwikkeling en het beheer van stations en stationsomgevingen. En op veel plekken in het land rijden er geen NS-treinen meer, maar zijn de stations en het omliggende vastgoed wel eigendom van NS. De naadloze integratie van vervoersdiensten is door deze historische situatie nog geen feit.
Bij de integratie van vervoersdiensten hoort wat de VOC betreft dus ook een heroriëntatie op het station als bronpunt van verplaatsingen. Hierdoor is het niet alleen mogelijk om vervoersdiensten makkelijker aan elkaar te koppelen, maar zijn er ook kansen om de verblijfskwaliteit te verhogen door ruimte te geven aan het midden- en kleinbedrijf en het verbinden van het station met de lokale identiteit van de gemeenschap.

De visie van de VOC op de ontwikkeling van het openbaar vervoer is te downloaden als PDF-document

Neem directe omgeving mee bij nieuw rijksbeleid verzorgingsplaatsen snelwegen

Rijkswaterstaat oriënteert zich op het beleid over verzorgingsplaatsen langs Rijkswegen. De Rijksoverheid wil nieuwe ontwikkelingen en vormen van dienstverlening aan weggebruikers stimuleren maar moet ook rekening houden met een veilig en doelmatig gebruik van de verzorgingsplaatsen. De VOC is als adviseur namens gemeenten bij dit oriëntatieproces betrokken en vraagt aandacht voor de economische en planologische belangen van gemeenten.

Het huidige beleid over verzorgingsplaatsen stamt uit 2004. Sindsdien is de vraag vanuit weggebruikers naar voorzieningen veranderd en komen er vanuit de markt signalen over nieuwe concepten voor verzorgingsplaatsen. De VOC is enthousiast over deze aanpak, maar pleit er wel voor om breder te kijken naar de functie van de verzorgingsplaatsen en het betrekken van omwonenden bij ontwikkelingen.

Bredere functie verzorgingsplaatsen is prima, mits dat past binnen gemeentelijk beleid 

De verzorgingsplaatsen langs Rijkswegen zijn een basisvoorziening voor weggebruikers. Vaak kwam dit neer op de vestiging van een tankstation met een restaurant. Tegenwoordig hebben weggebruikers ook andere wensen, zoals het opladen van elekrisch rijdende voertuigen en de dagelijkse boodschappen kopen. Veel aanbieders zetten al in op “shop-in-shop”-concepten, waarbij tankstation en een vorm van detailhandel worden gecombineerd. In het buitenland is deze trend al langere tijd en op grotere schaal zichtbaar. Veel verzorgingsplaatsen zijn al uitgegroeid tot multifunctionele terreinen met horeca- en overnachtingsfuncties. Overheden zetten in op kwaliteitsborging en het concentreren van verblijfs- en nutsfuncties rondom mens en voertuig. De Vlaamse overheid hanteert een puntenclassificatiesysteem voor de verzorgingsplaatsen en in Duitsland zijn er Autohofen met tankstations, hotels en restaurants.

Het toevoegen van nieuwe functies met een bredere dienstverlening kan op lokale en regionale schaal economische waarde genereren door het creëren van werkgelegenheid en ruimte bieden aan nieuw ondernemerschap. De VOC juicht dit toe, maar wil dat er een goede afstemming plaatsvindt met het gemeentelijke economische en planologische beleid vanwege de spreiding van functies en het creëren van een eerlijk speelveld.  Zo moet de vestiging van een motel op een verzorgingsplaats bijvoorbeeld niet strijdig zijn met de ordening en spreiding die het gemeentelijke economische beleid op dit vlak beoogt. Nieuwe functies moeten in balans zijn met de daadwerkelijke functie van verzorgingsplaatsen en dus niet leiden tot een substantiële toename van verkeersbewegingen. De VOC adviseert daarnaast om vanuit Rijkswaterstaat een centrale beheersfunctie in te stellen die contact houdt met gemeenten en zorgt voor een goede afstemming tussen beleid en beheer.

De VOC heeft ook aangegeven dat er moet worden nagedacht over de verspreiding van toeristische en recreatieve informatie via de verzorgingsplaatsen.  Grotere verzorgingsplaatsen kunnen vanwege hun ligging en aantrekkingskracht ook een functie vervullen in het informeren van bezoekers aan de regio. Een mooie kans om de maatschappelijke functie te versterken!

Maak duurzame energiebronnen makkelijker verkrijgbaar 

Mobiliteit vormt een van de grootste vervuilingsbronnen en kost veel energie. Vandaar dat in het brede overheidsbeleid wordt ingezet op verlaging van de emissies van schadelijke stoffen en het stimuleren van duurzame brandstoffen als energiebron voor mobiliteit. Het huidige beleid over verzorgingsplaatsen gaat nog teveel uit van de verkoop van fossiele brandstoffen via het tankstation als distributeur, terwijl er vanuit de markt vraag ontstaat naar andere bronnen en distributiemodellen. Alle reden dus om het beleid ook op dit punt te actualiseren. Dat vraagt ook om een herbezinning op de manier waarop er concessies worden verleend, vooral vanwege de terugverdientermijn van investeringen en het nemen van risico’s die inherent zijn aan het openen van nieuwe distributiepunten in regio’s waar de vraag momenteel nog onvoldoende is voor een rendabele exploitatie. De VOC pleit tenslotte ook voor betere informatievoorziening over de prijs en de verkrijgbaarheid van duurzame brandstoffen en energiebronnen.

Sociale veiligheid: inzetten op handhaving en kwaliteitsverbetering langdurig parkeren:

De VOC vraagt ook aandacht voor sociale veiligheid. In de verkenning van Rijkswaterstaat wordt er vooral gekeken naar de verzorgingsplaatsen, maar voor gemeenten zijn voldoende en veilige voorzieningen voor het langduriger parkeren door beroepschauffeurs essentieel. Vanwege de afgelegen ligging tot de bebouwde kom zijn veel verzorgingsplaatsen kwetsbaar: bij inbraken wordt de vluchtauto alvast klaargezet en ladingdiefstallen komen nog altijd te vaak voor. Enkele gemeenten zetten in op het faciliteren van “vrachtwagenparkeren”  op beveiligde en afgesloten terreinen, met een gebiedsverbod voor geparkeerde vrachtwagens binnen de bebouwde kom als maatregel binnen de Algemene Plaatselijke Verordening. Dat kan een goed begin zin. Maar er moet meer aandacht komen vanuit de Rijksoverheid voor het opvangen en spreiden van langdurig parkeren door beroepschauffeurs. Het mes snijdt aan twee kanten: er komt ruimte vrij voor andere gebruikers van verzorgingsplaatsen en de beroepschauffeurs krijgen betere voorzieningen. De VOC pleit voor een actievere rol van de Rijksoverheid om te voorzien in dergelijke voorzieningen.

 

Autodelen: een duurzame investering voor gemeenten en aanbieders

De VOC nodigt aanbieders van autodelen aan om samen in beeld te brengen waar gemeenten en marktpartijen tegen aanlopen bij het stimuleren van autodelen. Hiermee sluit de VOC aan op de oproep van de Green Deal Autodelen aan gemeenten voor beter beleid voor autodelen.

Overheden en bedrijven doen vanuit de Green Deal Autodelen een gezamenlijke oproep aan gemeenten om beleid te maken dat er voor zorgt dat er meer mogelijkheden komen om gebruik te maken van deelauto’s. Green Deal Autodelen heeft een factsheet beschikbaar gesteld waarin 15 aanbevelingen staan die gemeenten hiermee op weg kunnen helpen.

De VOC juicht het initiatief van de samenwerkende overheden en bedrijven toe en ziet autodelen als waardevol onderdeel in de ontwikkeling van ‘Mobility as a Service’ (MaaS). Het is belangrijk dat gemeenten in hun ruimtelijk beleid voorwaarden scheppen, zodat mensen gemakkelijker gebruik kunnen maken van een deelauto. De factsheet van Green Deal Autodelen biedt een breed palet aan maatregelen die gemeenten kunnen nemen.

De vervolgstap is om in kaart te brengen waar gemeenten tegenaan lopen bij het doorvoeren van de maatregelen. Tegelijkertijd is het goed om in beeld te brengen wat aanbieders van autodeelconcepten zouden kunnen doen om beter aan te sluiten op gemeentelijk beleid en regelgeving. Het is belangrijk dat gemeenten weten waar de probleempunten en kansen liggen bij de marktpartijen en andersom, dat marktpartijen een goed beeld hebben van de mogelijkheden en beperkingen van de lokale overheid. De VOC gaat daarom graag in gesprek met vertegenwoordigers van aanbieders van deelauto’s om te kijken wat gemeenten en marktpartijen kunnen doen en hoe we elkaar daarbij kunnen helpen.

Autodelen is gunstig voor onze leefomgeving. Mensen die gebruik maken van deelauto’s maken bewustere mobiliteitskeuzes: ze nemen de auto wanneer het echt nodig is en kiezen vaker voor het openbaar vervoer en de fiets. Dit draagt bij aan het terugdringen van het totale autoareaal, de verbetering van de luchtkwaliteit en de vermindering van de parkeerdruk. Hierdoor kunnen we ook weer verdere duurzame keuzes maken rondom  investeringen in infrastructuur en ruimtelijke inrichting.

Bij de Green Deal Autodelen zijn onder meer de Rijksoverheid, gemeenten, aanbieders van deelauto’s en belangenorganisaties aangesloten. Autodelen (al dan niet als onderdeel van MaaS) komt geregeld terug op de agenda van de VOC Contactgroep en VOC IVO.

Maak bereikbaarheidsmaatregelen financieel mogelijk via een landelijk bereikbaarheidsfonds

De VOC adviseert positief over de vorming van een landelijk bereikbaarheidsfonds door de Rijksoverheid. Dit fonds moet niet alleen gebruikt worden voor de financiering van nieuwe grootschalige infrastructuur, maar ook voor maatregelen die bereikbaarheidsdoelstellingen binnen gemeenten realiseren. Dit hoeft niet alleen over investeringen te gaan: gemeenten hebben vaak juist behoefte aan het meebetalen van de exploitatie van maatregelen die de verkeersdrukte in goede banen leiden of juist verminderen. Lees meer

VOC denkt mee over beheer en ontsluiting data infrastructuur

De VOC denkt mee met de verkenningen naar een nieuw topologisch bestand voor infrastructuur. In dit open databestand worden alle relevante gegevens over de infrastructuur in Nederland opgenomen. De verkenning is een initiatief van Rijkswaterstaat.

Sinds de jaren tachtig verzamelt de Rijksoverheid data over Nederlandse wegen in het Nationaal Wegen Bestand (NWB). De technologische ontwikkelingen hebben dit systeem inmiddels ingehaald: er is steeds meer behoefte aan actuele data over infrastructuur in brede zin. Voor de ontwikkeling van intelligente transportsystemen zoals zelfrijdende voertuigen (C-ITS) is actuele en accurate data over infrastructuur cruciaal. Er is ook behoefte aan inzicht over de fysieke eigenschappen en gebruikseffecten van infrastructuur. Daardoor kunnen overheden en marktpartijen inzicht krijgen voor maatregelen en mogelijke producten. Voor wegbeheerders geeft het nieuwe bestand inzicht in het gebruik van hun infrastructuur en de gevolgen daarvan voor bijvoorbeeld de milieukwaliteit en drukte. Voor marktpartijen biedt het bestand goede brondata voor de ontwikkeling van reisinformatiediensten en de ontwikkeling van verkeersmodellen.

Duidelijke afspraken over beheer 

De VOC begrijpt de gedachte van de doorontwikkeling van het NWB. Borging van deze data ziet de VOC als een publieke taak. Het is belangrijk dat wegbeheerders en andere mobiliteitspartijen accuraat zicht hebben op de inrichting en prestaties van de infrastructuur. Hier geldt wel dat alle gemeenten bij elkaar meer dan 100.000 kilometer aan wegen beheren. Daarom is het noodzakelijk dat de inhoudelijke meerwaarde van een nieuwe opzet goed wordt onderbouwd. Ook qua tijdsinzet en de verdeling van de kosten voor ontwikkeling en beheer moeten gemeenten goed kunnen inschatten wat aansluiting op een nieuwe database betekent.

Geluid en trillingen

De VOC adviseert Rijkswaterstaat om goed te kijken naar het opnemen van infrastructurele voorzieningen zoals parkeergarages en laadinfrastructuur. Dit maakt het ook mogelijk om een beter beeld te krijgen over infrastructuurgebruik voor bijvoorbeeld verkeersmanagement en het treffen van verkeersmaatregelen. Daarnaast zijn de milieueffecten van infrastructuur ook relevant voor lokale overheden. Denk daarbij aan geluidhinder rond wegen, maar ook de uitstoot van schadelijke stoffen en trillingen die door het verkeer worden veroorzaakt.  Tenslotte vraagt de VOC aandacht voor de samenhang met de opgave vanuit de Omgevingswet voor overheden om ruimtelijke data te verzamelen en te ontsluiten.

 

 

 

VOC publiceert inzet voor verkiezingen 2017

De Vereniging Openbaar vervoer Centrumgemeenten (VOC) heeft haar inzet voor de Tweede Kamerverkiezingen gepubliceerd. Daarin vraagt de OV-koepel van steden aandacht voor de capaciteitsproblemen van fietsparkeervoorzieningen op stations, inzet van de Rijksoverheid voor de verdere uitrol van duurzaam openbaar vervoer en een formele positie van de steden in de aansturing van het openbaar vervoer.

Met de brochure hoopt de VOC dat de politieke partijen die meedoen aan de verkiezingen in 2017 nadenken over deze onderwerpen, hier een standpunt over innemen en hierover iets opnemen in de verkiezingsprogramma’s. Daarnaast is het een onderlegger om het gesprek aan te gaan met politici en andere mensen in het werkveld over de wensen en problematiek van gemeenten bij de verdere ontwikkeling van het openbaar vervoer.

Bekijk de verkiezingsinzet van de VOC.

Medegebruik busbaan: een kwestie van lokaal maatwerk

Busbanen zijn er speciaal voor de kwaliteit en snelheid van het openbaar vervoer. Daarom zijn gemeenten terughoudend bij het openstellen van busbanen voor andere voertuigen dan de lijnbus. Toch worden er bovenop de wettelijke uitzonderingen voor hulpdiensten soms ook andere voertuigen toegelaten. Welke afwegingen liggen ten grondslag aan het wel of niet toestaan van andere voertuigen op de busbaan? De VOC zet deze voor u op een rij. Daarnaast gaan we apart in op de categorie touringcars.

Belangenafweging gebruik van de busbaan
Veel van de busbanen in ons land zijn uitsluitend bestemd voor de lijnbus, ofwel een voertuig dat dienst doet als openbaar vervoer. Uitzondering hierop vormen de hulpdiensten, die dankzij landelijke regelgeving gebruik mogen maken van de busbanen. Gemeenten krijgen als wegbeheerder van een busbaan geregeld verzoeken van brancheverenigingen of individuele organisaties om ook hún voertuigen toe te staan op de busbaan. Zo komen bij de lokale overheden vragen binnen vanuit de taxibranche, de geld- en waardetransportbedrijven, verloskundigen, touringcarbedrijven (zie onderste paragraaf), schoolbusjes en diverse soorten vrachtvervoer.

Niet alleen kunnen er tússen gemeenten verschillen zijn in het toestaan van medegebruik van de busbaan, dit kan ook bínnen de gemeente verschillen. Dit is geen kwestie van willekeur. Gemeenten beslissen hierover na een zorgvuldige belangenafweging. Allereerst moet de busbaan voorzien in een onbelemmerde doorgang van het openbaar vervoer. Deze voorkeursbehandeling is nodig om het openbaar vervoer aantrekkelijker te maken, wat ten goede komt aan de bereikbaarheid en de luchtkwaliteit en daarmee de leefbaarheid van de gemeente. Op het moment dat andere voertuigen zich op de busbaan begeven vervalt het exclusieve karakter en vermindert dit de effectiviteit van deze speciaal aangelegde infrastructuur.

Voorbeelden van medegebruik van de busbaan
Door een aantal gemeenten worden (duurzame) taxi’s toegelaten op de busbaan, zij het in sommige gevallen alleen op een aantal plekken in de stad. Ook worden soms voor verloskundigen of voor schone vrachtauto’s ten behoeve van de stadsdistributie uitzonderingen gemaakt. Niet alle uitzonderingen zijn bij ons bekend, maar in beginsel kan iedere wegbeheerder de busbaan openstellen via een verkeersbesluit, een vergunning of ontheffing. Op de website van de VOC zijn op een kaartje voorbeelden te vinden van beleid van gemeenten over van het medegebruik van de busbaan.

Knelpunten voor medegebruik van de busbaan
Zoals eerder aangegeven worden aanvragen voor het medegebruik van de busbaan niet altijd toegekend. De wegbeheerder kan verschillende redenen hebben om een aanvraag voor een ontheffing voor de busbaan af te wijzen. Onderwerpen die hierbij voor de gemeente een rol spelen zijn hieronder weergegeven. Vaak houden de onderwerpen verband met de verkeersveiligheid.

• herkenbaarheid voor medeweggebruikers
• werking van verkeersregelinstallaties
• draagvlak bij medeweggebruikers
• beperkende voorwaarden van de vervoersautoriteit
• overlast voor omwonenden
• fysieke beperkingen

herkenbaarheid
Een belangrijk argument om het medegebruik van de busbaan te beperken is de verkeersveiligheid. Voetgangers of fietsers rekenen bij het oversteken van een busbaan niet op een kleiner voertuig dat aan komt rijden over de busbaan, waardoor deze over het hoofd kan worden gezien. Met andere woorden, de herkenbaarheid van voertuigen van andere eventuele ontheffingshouders is niet altijd even goed. Dit probleem doet zich uiteraard niet enkel voor bij het oversteken van de busbaan, ook in complexere verkeerssituaties zoals kruispunten vormt dit een risico voor de verkeersveiligheid.

verkeersregelinstallaties
Daarnaast belemmert een technisch probleem het toelaten van andere voertuigen op de busbaan. Meestal staan er speciale verkeerslichten (negenoog) voor bussen. Deze geven “groen” (eigenlijk wit licht op de negenoog) voor de bus voor een bepaalde richting. Omdat lijnbussen volgens een bepaalde route rijden, kan het zijn dat bij een verkeerslicht op een busbaan, altijd alleen voor rechtsaf “groen” wordt gegeven. Andere weggebruikers op de busbaan zullen dit niet begrijpen, hier geen oog voor hebben, of een andere richting op willen met alle mogelijke gevolgen van dien. Bovendien speelt daarbij het probleem dat de speciale verkeerslichten voor de bus vaak alleen reageren op voertuigen met een speciaal kastje aan boord.

draagvlak
Buiten de voorgaande argumenten om moeten we niet vergeten dat hoe meer andere voertuigsoorten worden toegelaten, hoe onduidelijker het wordt wie wel en wie niet van de busbaan gebruik mag maken. Een medeweggebruiker is niet altijd goed op de hoogte van het ontheffingsregime ten aanzien de busbaan. Op dat moment is het niet alleen een probleem voor de doorstroming van het openbaar vervoer en voor de verkeersveiligheid, het kan zorgen voor onbegrip onder de automobilisten die op de naastgelegen baanvak voor het verkeerslicht staan te wachten.

voorwaarden vervoersautoriteit
De gemeente is als wegbeheerder van een busbaan weliswaar bevoegd om ontheffingen te verlenen aan andere weggebruikers, soms kan een gemeente uiteindelijk geen gebruik van deze bevoegdheid. Zo kan de vervoersautoriteit via subsidievoorwaarden bij de aanleg van de busbaan bij de wegbeheerder hebben afgedwongen dat een busbaan exclusief toegankelijk moet zijn voor het openbaar vervoer. Een gemeente is hier aan gebonden en moet de busbaan dan vrij houden voor het openbaar vervoer.

overlast voor omwonenden
Toename van de overlast voor omwonenden vanwege trillingen en geluid is ook iets dat aan de orde kan zijn bij het openstellen van ander verkeer op de busbaan. Dit geldt met name voor vrije busbanen zonder een naastgelegen weg voor normaal verkeer. Het gewicht van de voertuigen, de snelheid en de verkeersintensiteit spelen hierbij vanzelfsprekend een belangrijke rol.

fysieke beperkingen
Als laatste noemen we nog de reden om geen andere voertuigen toe te staan op de busbaan is dat de fysieke afscheiding er voor kan zorgen dat een voertuig gebonden is om het gehele traject van een busbaan te volgen om uiteindelijk bij een busstation te eindigen. De wegbeheerder zal deze argumenten bezien in het licht van de lokale situatie en op basis daarvan bepalen of de busbaan opengesteld zou moeten worden voor andere voertuigen dan de lijnbus.

Besloten vervoer met touringcars
Bovenop de voertuigcategorieën die aan de orde zijn gekomen vragen we speciaal aandacht voor de touringcar in relatie tot het medegebruik van de busbaan. Met touringcars worden vervoersdiensten verricht die dicht tegen het openbaar vervoer aan liggen. Soms worden de bussen zelfs gebruikt als vervangend treinvervoer, maar vaak gaat het om besloten ritten die groepen vervoeren naar een recreatieve of zakelijke bestemming.

Touringcars zijn enkel toegestaan op busbanen waar specifiek het woord “bus” op de weg is geschilderd. Veel wegbeheerders plaatsen het woord “lijnbus” op het wegdek, waardoor de touringcar in beginsel wordt uitgesloten van de busbaan. Touringcars zijn vanwege de aard van het besloten vervoer vaak goed gevuld en leveren daarom een belangrijke bijdrage aan de duurzame mobiliteitsdoelstellingen van overheden. Weliswaar verdient het besloten busvervoer daardoor speciale aandacht van de overheden, veel van bovengenoemde knelpunten ten aanzien van het medegebruik van de busbaan gelden ook voor de touringcars. Voor de wegbeheerder is het zaak om de voor- en nadelen van het openstellen van de busbaan voor touringcars goed tegen elkaar af te wegen. Het is daarom belangrijk dat bij plannen van de gemeente voor herinrichting van de openbare ruimte waarin voorzieningen worden opgenomen voor het openbaar vervoer de touringcarbedrijven vroegtijdig worden betrokken.

De VOC stelt daarom voor gemeenten op aanvraag een bestand beschikbaar van actieve touringcarbedrijven per regio. Neem hiervoor en voor vragen over het medegebruik van de busbaan contact op met Arthur ter Weeme, secretaris van de VOC.

Betrek regionale treinvervoerder bij het fietsparkeren op stations

In de nieuwe concessie voor NS staat dat de spoorvervoerder een gelijkelijke bijdrage moet leveren voor fietsparkeervoorzieningen op de stations. NS moet samen met de decentrale overheden en ProRail een business case opstellen waarin de rolverdeling en financiële verdeling is geregeld voor het totale aanbod van fietsparkeervoorzieningen. Dat betekent dat NS, ProRail en decentrale overheden samen aan de lat staan voor bouw, beheer, onderhoud en exploitatie van de fietsparkeervoorzieningen op de stations. Wij pleiten er voor dat ook in de regionale concessies eenzelfde voorwaarde wordt gesteld aan de regionale spoorvervoerder wat betreft de bijdragen aan de integrale kosten voor het fietsparkeren op de stations en de gezamenlijk opgave voor een sluitende businesscase van de spoorvervoerder, de spoorbeheerder en de decentrale overheden.