Focus op stedelijk-regionale vervoerspatronen
De meeste mensen verplaatsen zich over relatief korte afstand en maken dus vooral gebruik van de wegen in de directe omgeving. Forensen rijden vaak niet meer dan dertig kilometer per dag, blijkt uit verschillende onderzoeken, waaronder een recent onderzoek van de ING. Overheden moeten zich daarom meer richten op mobiliteit in en om stedelijke agglomeraties in plaats van de verbindingen over de lange afstand. Deze zijn natuurlijk ook nodig, maar maken veel minder dan gedacht onderdeel uit van het dagelijkse vervoerssysteem. Wij roepen daarom de landelijke politiek op om de aandacht te verleggen naar de mobiliteitsvraagstukken in en rondom de steden. Ook het landelijke spoornetwerk zou hier onderdeel van moeten uitmaken.
Investeringen in het openbaar vervoer moeten worden gedaan die écht aansluiten bij de vervoersvraag, dus op stedelijk-regionaal niveau. De bereikbaarheid van Nederland wordt niet bepaald door de verbinding Groningen – Utrecht, maar door de bereikbaarheid van de stad Groningen en Utrecht binnen een straal van een kilometer of dertig.
Omdat het aanleggen van nieuwe railverbindingen in en om de stad een dure aangelegenheid is, moeten we kijken of we bestaande infrastructuur hier voor in kunnen zetten. Dat betekent dat spoorlijnen die door stedelijke gebieden lopen, ook voor stedelijk-regionaal spoorvervoer moeten kunnen worden ingezet. Ook wanneer dit behoort tot het domein van NS. Dit zou moeten leiden tot een soort S-Bahn, waarbij de sprinters in de praktijk onderdeel uitmaken van het stedelijk-regionale vervoer op het niveau van de stedelijke agglomeraties.
Met een mobiliteitsaanpak op het juist schaalniveau kunnen we de bereikbaarheid van Nederland verbeteren. Richt daarom het mobiliteitssysteem in op de stedelijk-regionale vervoerspatronen en laat het landelijke netwerk daar een belangrijk onderdeel van uitmaken.