Vervanging infrastructuur vraagt om innovatie en samenwerking

De Nederlandse infrastructuur staat een flinke vervangingsopgave te wachten. Veel grote en kleine infrastructurele werken lopen tegen het einde van hun levensduur. Tegelijkertijd is er een tekort aan mensen, kennis en kapitaal om de vervangingsopgave goed aan te pakken. Veranderend gebruik en ontwikkelingen zoals digitalisering en klimaatverandering versterken deze uitdaging. Tijdens een mini-seminar op 6 juli vroeg onderzoeker Arie Bleijenberg om aandacht voor deze grote opgave. 

Veel infrastructuur nadert einde levensduur 
Nederland heeft veel civiele kunstwerken die in de jaren ’50 tot en met de jaren ’70 zijn opgeleverd. Een inventarisatie door TNO laat zien dat de totale vervangingswaarde ongeveer 300 miljard euro bedraagt. Dit bedrag gaat over het gehele areaal in Nederland. Het grootste deel van de infrastructuur wordt door gemeenten beheerd: 120.000 km aan wegen (90% van het totaal), 62.000 bruggen en viaducten, 1.900 tunnels en onderdoorgangen.
Veel kunstwerken zijn aan vervanging toe en moeten bovendien worden aangepast aan een veranderd gebruik. Dat gaat tot nu toe maar mondjesmaat. Het Rijk maakt de komende jaren jaarlijks 1 miljard euro extra vrij voor vervanging van de infrastructuur die zij beheert. Tot 2035 is er 20 miljard euro extra nodig voor de instandhouding van de bestaande Nederlandse infrastructuur.

Steviger samenwerken 
Discussies over infrastructuur gaan vooral over nieuwe objecten: de groei van de steden vraagt immers om ontsluitende en verbindende netwerken. Het budget, de ambtelijke capaciteit en de politieke aandacht zijn dus gericht op nieuwbouw. Tegelijkertijd speelt de vervangingsopgave ook binnen het huidige areaal. De veiligheid daarvan is gewaarborgd, maar het is een uitdaging om de grote vervangingsopgave met beperkte menskracht en middelen in gang te zetten. Daar komt het aanpassen van objecten aan de toegenomen verkeersdrukte, klimaatverandering en digitalisering nog bovenop. Bij elkaar vraagt dit om meer inzicht over de staat van het areaal, de grondslagen voor de benodigde investeringen en het aanjagen van innovaties. De versnippering van het bezit en dus de verantwoordelijkheid voor beheer, onderhoud en vervanging over vier overheidslagen is een aandachtspunt. Het verbeteren van kennisuitwisseling, delen van innovaties en een steviger bestuurlijke agendering kunnen allemaal helpen om gemeenten, die verhoudingsgewijs de grootste klus moeten klaren, beter op weg te helpen.  

Spanning 
Er is een spanning tussen politieke sturing en vakinhoudelijke keuzes. Tijdens de discussie bleek ook de spanning tussen capaciteitsanalyses en planning: de Integrale Mobiliteitsanalyse gaat vooral uit van doorgaande groei van het autoverkeer terwijl er in het OV op basis van kosten-batenanalyses wordt gekozen voor beperkte groei. In het OV liggen er nog grote kansen voor de ontsluiting van bedrijventerreinen en het aan elkaar knopen van de stadsgewesten door hoogwaardige netwerken. Maar de systematiek waarmee investeringen worden geraamd lijkt eenzijdig op groei te zijn gericht.
Bij gemeenten blijkt steeds vaker dat de instandhoudingskosten bij nieuwbouw in de voorafgaande decennia onvoldoende zijn meegenomen, waardoor er druk ligt op het totale budget.
En ontwikkelingen zoals bodemdaling, aanpassingen vanwege de klimaatverandering en de samenloop met ondergrondse infrastructuur zijn nauwelijks mee te wegen in de investeringsbegrotingen omdat er onvoldoende beeld is over de staat van het totale areaal en de onderbouwing van kosten. Zo ontbreekt een methode om kosten geharmoniseerd in beeld te krijgen zodat opdrachtgevers en opdrachtnemers met elkaar het gesprek kunnen voeren over maatregelen. Zicht hierop kan mogelijk worden verkregen door databronnen, zoals voertuigdata, te combineren en door het beter in beeld brengen van het bestaande areaal.  

Meer aandacht op bestuurlijk niveau 
In maart was er een rondetafelgesprek met de Vaste Kamercommissie voor I&W van de Tweede Kamer. Uit het rondetafelgesprek kwam het beeld naar voren dat de problematiek vooral bij mede-overheden ligt: er is te weinig kennis, budget en menskracht beschikbaar om grip op het probleem te krijgen. Daarnaast is het ministerie vooral met de instandhouding van Rijksinfrastructuur bezig.
Inmiddels is er een stuurgroep met vertegenwoordigers van gemeenten, provincies en Rijk, die opdracht heeft gegeven om een update van de landelijke prognose te laten maken.
De GNMI-leden Breda, Alkmaar en Dordrecht nemen deel aan de tweede ronde van dit onderzoek. Eén van de aanbevelingen is om als gezamenlijke decentrale overheden te kijken naar aanvullende financieringsmogelijkheden. Daarnaast moeten overheden gezamenlijk optrekken rondom kennisverwerving en innovaties, zodat er meer duidelijk wordt over de kosten en (on)mogelijkheden.